Fiber to the Home (FttH) betekent letterlijk “glasvezel tot aan het huis”. Dit houdt in dat elk huis een eigen glasvezelaansluiting heeft, waarbij de glasvezel wordt aangelegd tot in de meterkast van het huis. Het belangrijkste verschil met ADSL- of kabelnetwerken is dat deze netwerken niet volledig uit glasvezel bestaan. De aansluiting vanaf het wijkcentrale (een soort verdeelhuisje) is uitgevoerd in koperkabel (bijvoorbeeld Coax) in plaats van glasvezel.
Opbouw van het glasvezel netwerk
Bij de aanleg van een Fiber to the Home netwerk (FttH-netwerk) wordt eerst gekeken waar het bestaande glasvezel hoofdnetwerk ligt. Dit is een grofmazig landelijk netwerk van glasvezelkabels dat tussen de meeste steden en (grotere) dorpen ligt. Vaak zijn er al wijkcentrales in een stad of dorp aanwezig waar het hoofdnetwerk kan worden afgetakt. Indien er geen wijkcentrale aanwezig is, dan moet er een nieuwe verbinding worden gelegd tussen het landelijk netwerk en het aan te sluiten gebied. Dit is vaak het geval in de kleinere dorpen.
Glasvezel wijkcentrale
Het aan te sluiten gebied (bijvoorbeeld een stad) wordt in kleinere gebieden (bijvoorbeeld woonwijken) verdeeld waarbij in elk deelgebied een speciale glasvezel wijkcentrale wordt geplaatst. Een glasvezel wijkcentrale wordt ook wel een PoP (Point of Presence) genoemd. De PoPs in het aansluitgebied worden met een glasvezelkabel op elkaar aangesloten en ten minste één PoP wordt aangesloten op het landelijk netwerk. Op deze manier wordt een redundant hoofdnetwerk binnen het aan te sluiten gebied gerealiseerd. Een redundant netwerk houdt in dat de PoPs in een soort kring zijn aangesloten. Elke PoP is dus ‘aan twee kanten’ verbonden. Wanneer een verbinding tussen twee PoP`s wordt verbroken (bijvoorbeeld door een kabelbreuk bij graafwerkzaamheden), dan blijft het netwerk functioneren. Hetzelfde principe wordt toegepast bij hoogspanningsnetwerken.
Glasvezel apparatuur plaatsen
In de PoP wordt allerlei apparatuur geplaatst, waaronder een airconditioning en een noodstroom installatie om mogelijke stroomstoringen op te kunnen vangen. Daarnaast wordt glasvezel apparatuur geplaatst waarbij voor elke aan te sluiten woning een aparte poort aanwezig is. Vervolgens worden gebundelde glasvezelkabels aangelegd naar distributiepunten, bijvoorbeeld op het kruispunt van twee straten. Een distributiepunt is een kunststof behuizing die in de grond wordt geplaatst. Vanaf het distributiepunt worden individuele glasvezelkabels aangelegd naar de aan te sluiten woningen. De glasvezelkabels worden op een diepte van circa 60 centimeter in de grond gelegd. Hiervoor wordt een sleuf gegraven van circa 25 tot 30 centimeter breed. Vaak wordt de sleuf onder de stoep gegraven, waardoor de bestrating moet worden verwijderd. Bij de aanleg van het netwerk wordt getracht om de overlast te minimaliseren. Men probeert het opbreken van de stoep, het graven van de sleuf, het leggen van de kabels en het herbestraten (bijvoorbeeld per straat) binnen een dag te realiseren.
De glasvezelkabel wordt in eerste instantie aangelegd tot aan de erfgrens van een woning. Wanneer de aan te sluiten woning een voortuin heeft, dan wordt in overleg met de bewoner een boring onder de tuin door gemaakt. Op deze manier wordt de beschadiging van beplanting en bestrating op priveterrein geminimaliseerd. De kabel wordt door de geboorde ‘tunnel’ tot aan de gevel van de woning gelegd. Vanaf dit punt kan de huisaansluiting worden gerealiseerd.